Het is een mooie lentedag.
Papa, mama, Ilse van 5 en Pim van 3,5 jaar zitten aan tafel een spelletje te doen.

 
Ineens klinkt er een harde doffe knal tegen het raam. Verschrikt kijken ze op en zien dan in de tuin een klein vogeltje liggen. Als ze gaan kijken, is het snel duidelijk dat de eerste vlucht van het kleine mereltje niet goed gegaan is. De kinderen zijn in tranen en willen voor hem zorgen. Maar papa en mama hebben al lang gezien dat het letsel te ernstig is, het beestje is op sterven na dood. Ze wisselen een aantal blikken uit, ze moeten het beestje uit zijn lijden zien te verlossen buiten het zicht van de kinderen om.
 
Vader gaat naar buiten en moeder leidt de kinderen af, een snoepje uit de snoeppot werkt altijd.
Dan overwint de nieuwsgierigheid het van de snoepbehoefte en weet Pim aan de aandacht van zijn moeder te ontsnappen. Hij rent snel naar buiten en ziet nog net de schep in vadershand neer komen op het kleine vogeltje.
 
Het is oktober. Oma is heel erg ziek, het gaat steeds slechter met haar en na een maand op bed gelegen te hebben, overlijdt ze.
Samen met de dochters verzorg ik haar en baren we haar op.
De volgende dag zijn we er allemaal weer, de kleinkinderen zijn er nu ook.
Ze lopen rond, kijken bij oma en hebben een honderdtal vragen voor mij.
Vragen die voor mij heel herkenbaar en logisch zijn. Vragen die kinderen vaak stellen. Ik vind dat altijd mooi, want op deze manier raken kinderen wat vertrouwder met het fenomeen de dood.
En er is geen vraag te gek, nog nóóit ben ik overdonderd geweest.
 
Maar dan kijkt de kleine Pim me aan. Hij is de enige die nog weinig met me gesproken heeft en mij vooral wat argwanend opneemt de hele tijd.
Nu is het moment gekomen…ook híj́ durft me een vraag te stellen.
 
Hij kijkt me indringend aan en vraagt dan:
 
‘Heb jíj́ haar met de schep geslagen?’