Het nieuws slaat in als een bom; nog geen vijftien jaar oud en eierstokkanker.
André en Marjan kijken de arts met verbijstering aan. Dit kan niet waar zijn, ze moeten het mis hebben. Hun dochter Esmee zit naast hen, haar gezicht verraadt geen enkele emotie, ze kijkt alleen maar recht voor zich uit.
Ze had al een tijd last van onverklaarbare buikpijn en was doorgestuurd naar het ziekenhuis. Ze hadden zelf al veel zitten googlen, maar kanker was nooit in hun hoofd opgekomen.
Er wordt een behandelplan opgesteld en Esmee begint met de kuren. De kuren pakken de kanker goed aan, maar alle gezonde cellen worden ook in een rap tempo afgebroken. Elke griep die langskomt, pakt Esmee op. Zelfs één keer ligt ze met een flinke longontsteking op het randje van de dood. De kuren hebben zo veel negatieve invloed, dat haar immuunsysteem volledig naar de vernieling is geholpen.
De schrik zit er behoorlijk in met als reactie dat André en Marjan haar volledig isoleren. Ze mag nog nét naar school, maar daar blijft het bij. Alle andere sociale activiteiten zetten ze op nul.
Esmee raakt steeds zwaarmoediger. Ze mist haar vriendinnen, wil leuke dingen doen, maar haar ouders kunnen het niet aan. Geregeld schreeuwt ze: ‘Laat me uit die kooi!’. Maar zonder resultaat.
De maanden gaan voorbij, Esmee doet niet veel meer dan naar school gaan en met haar familie zijn. Alles wat komt kijken bij het ouder worden, zoals met vriendinnen rondhangen, winkelen, verliefd worden, is haar niet gegund. Op school doet ze het goed. Hier krijgt ze iets meer lucht en kan ze haar vriendinnen ontmoeten.
Lichamelijk gaat het niet goed. De chemo leek zijn werk goed gedaan te hebben, maar uit de laatste onderzoeken komt het verschrikkelijke nieuws dat er toch uitzaaiingen zijn. Nieuwe kuren worden gestart en haar lichaam takelt zichtbaar verder af.
Al snel wordt het duidelijk dat er geen genezing meer in zit. Ze mag van haar ouders inmiddels niet meer naar school, bang dat ze eerder zal sterven dan nodig.
Via een bevriend klasgenootje hoort ze dat er een studiereis naar Berlijn gepland staat. Wat wil zij daar graag naar toe! Woest is Esmee als haar ouders aangeven dat het onmogelijk is. ‘Esmee, dat zou je dood kunnen worden.’. Esmee kijkt haar ouders met dikke tranen aan en zegt; ‘Als ik dan toch dood ga, laat me dan in elk geval levend dood gaan.’. Met deze woorden worden André en Marjan in één klap in de realiteit gezet. Ze realiseren zich: Esmee heeft recht op het leven. Hoe kort dan ook. En zo zetten André en Marjan het deurtje van het kooitje op een kier.
Wetende dat dit misschien wel haar laatste kans op echt leven is, duwt Esmee het deurtje verder open, spreidt haar vleugels en vliegt rechtstreeks naar Berlijn
Vier weken later gaat mijn telefoon. Een verdrietige vrouwenstem klinkt; ‘Mijn dochter is overleden, kun jij haar uitvaart doen?’.