Ooit werkte ik als operationeel directeur bij een grote kinderopvang organisatie. Hele leuke, afwisselende baan. Enerzijds bezig met de ontwikkeling van de belangrijkste mensen uit onze maatschappij, de kinderen, anderzijds bezig met allerlei organisatievraagstukken om ervoor te zorgen dat er een gezond en toekomstbestendig bedrijf blijft bestaan. Soms ontkwamen we dan ook niet aan een reorganisatie. Dat vond ik het minst leuk aan mijn baan; welwillende, hardwerkende medewerkers vertellen dat we afscheid van elkaar moesten gaan nemen. Maar het moest en ik deed het.
Je zult je nu waarschijnlijk afvragen waar deze column in hemelsnaam naar toe gaat. Blijf rustig lezen, dan kom je er vanzelf achter.
Een paar jaar geleden had ik een schoonmaakster. Lieve, aardige vrouw, maar schoonmaken was niet haar beste kwaliteit. Maar man, wat vond ik het lastig om haar hierop aan te spreken. Ik probeerde het zo nu en dan wel, maar het kwam niet echt over. Dus pakte ik vaak, nadat ze geweest was, zelf nog even een doekje en emmertje om de ‘vergeten’ plekjes aan te pakken. Maar goed, dit hield natuurlijk ergens op en na heel veel wikken en wegen kwam daar toch het moment dat ik met haar wilde stoppen. Pfff, wat een dilemma. Tientallen mensen tijdens een reorganisatie vertellen dat hun baan ophoudt te bestaan, is ingewikkeld, maar die ene schoonmaakster vertellen dat het klaar is, vond ik echt nóg lastiger. Maar wat moet, dat moet. En zo nam ik afscheid van haar.
Dan zit ik met een man, gepensioneerd CEO van een multinational, de uitvaart van zijn echtgenote te bespreken. De schoonmaakster is er ook; een leuke jonge meid met energie voor vijf. Vliegensvlug werkt ze zich door het huis, alles spik en span. De man is duidelijk heel tevreden met haar.
De volgende dag zitten we weer in de woonkamer. In de keuken hoor ik iemand rommelen. De deur gaat open en er komt een wat oudere vrouw met twee emmertjes water de kamer in lopen. Ze verontschuldigt zich en vraagt of meneer liever heeft dat ze eerst boven verder gaat. ‘Ja graag’, hoor ik de man zeggen.
Als de vrouw boven bezig is, kijkt hij me met een lach aan en zegt; ‘Je zult je wel afvragen waarom er vandaag weer een schoonmaakster is, terwijl alles al schoon is.’. Dat is inderdaad precies wat ik me afvroeg. ‘Nou, het zit zo’, vervolgt hij zijn verhaal. ‘Deze dame is al 30 jaar onze schoonmaakster, maar door haar leeftijd en lichamelijk conditie kan ze het helemaal niet meer aan. We hebben geregeld op het punt gestaan om te stoppen met haar, maar dat vonden we zó moeilijk om te zeggen, dat we er maar gewoon eentje bijgenomen hebben.’
Hij kijkt me beschaamt aan en eindigt zijn zin met; ‘ Maar niets zeggen hoor, dat weet zij namelijk niet.’.
Ik moet lachen en snap helemaal hoe dit heeft kunnen ontstaan. Gelukkig ben ik niet de enige met dit dilemma.