Als ik binnen kom lopen bij het wooncentrum, word ik al opgewacht door een man. Hij is op leeftijd en even denk ik dat hij een bewoner is. Maar als hij zich dan voorstelt als Henk en al pratend over het overlijden van mevrouw, mij de weg wijst naar haar kamer, laat ik deze gedachte varen.

 
Ik pak net de hendel van de deur vast om de kamer binnen te gaan, als hij tegen me zegt: ‘nou ben benieuwd of ze in de kist past.’
Niet helemaal begrijpend wat hij nou precies bedoelt te zeggen, druk ik de deurklink in. Maar de deur blijft dicht, hij zit op slot. Ik kijk Henk aan en hij staat mij uitdrukkingloos aan te kijken. Als Henk geen aanstalten maakt om de deur van het slot te halen, hoor ik mezelf stuntelig zeggen: ‘de deur zit op slot, zou deze van het slot mogen?’ Henk kijkt me aan en zegt: ‘ik heb geen sleutel, ik kom alleen om de overledene over te brengen.’
 
En daar staan Henk en ik, elkaar enigszins verward aan te kijken. In mijn hoofd ontstaat een soort kortsluiting, ik snap er even helemaal niets van.
Totdat ik nog iets beter naar Henk kijk en me besef dat hij wel degelijk een bewoner is.
Ineens zie ik daar een oude, hulpeloze man staan, die volledig in de war geraakt is door mijn vragen.
 
Dan hoor ik iemand aan komen lopen: ‘goedemorgen, Henk ga jij met mij mee, dan help ik mevrouw wel verder.’ Al mopperend loopt Henk van me weg.
 
Dan komt ze terug en stelt Els zich aan me voor. Ze is de vaste begeleider van de overleden mevrouw. ‘Het laatste jaar is Henk regelmatig verward en keert hij zo nu en dan terug in zijn rol als overledeneverzorger.’
Ah, dat verklaart een hoop.
 
Els heeft van de familie het mandaat gekregen om alles rondom de uitvaart te regelen en nadat wij de eerste zaken besproken hebben, bepalen we ook de strategie rondom Henk.
 
Als de rouwauto arriveert om mevrouw naar het rouwcentrum te brengen, ga ik naar de huiskamer waar Henk onrustig heen en weer loopt. Even sta ik naar hem te kijken. Alsof hij mijn ogen voelt, draait hij zich met een ruk om. Vragende ogen kijken me aan.
Dan een tevreden blik als ik zeg: ‘kom je mee, dan brengen we mevrouw naar de auto’.
 
Zo lopen Henk en ik allebei aan een uiteinde van de kist, terwijl de rest van de medewerkers en bewoners een erehaag heeft gevormd.
Met een grote glimlach loopt Henk trots door de erehaag heen, met zijn hand op de kist.
 
Voordat ik de auto in stap, draai ik me nog even om naar Henk.
‘Dag collega, tot de volgende keer.’
 
Met een steeds kleiner wordende zwaaiende Henk in mijn achteruitkijkspiegel, rij ik de straat uit.