Tineke kijkt de groep rond terwijl ze de jongste van het stel aan het verschonen is. In een hoekje, in de binnenzandbak, ziet ze Jelle zitten samen met nog drie kinderen. Terwijl Jelle elk kindje even aanraakt, hoort ze hem steeds zeggen; ‘niet dood’.
Vorige week is het zusje van Jelle overleden. Ze was zes maanden en bleek een aangeboren hartafwijking te hebben. Jelle is drie jaar en de grote broer van dit lieve meisje. De hele week is Jelle bij alles betrokken geweest, maar hoe vertel je zo’n jochie nou dat zijn zusje dood is? Wat is de dood überhaupt, hoe leg je de onomkeerbaarheid ervan uit? Voor volwassenen is het vaak al niet te bevatten, laat staan voor zo’n klein jochie.
Wat we in elk geval weten, is dat het heel belangrijk is om ze mee te nemen in het hele proces, ze aan de hand te nemen en duidelijke taal te gebruiken. Gewoon de feiten en niet allemaal mooie verzachtende woorden en lange zinnen. Hoe moeilijk en hard het ook kan zijn, het is voor kinderen het meest helpend. Zij kijken veel feitelijker dan wij doen en koppelen geen emotie aan de woorden, maar meer aan de sfeer en onrust die ontstaat in zo’n periode. Dus dood is dood en niet overleden. En mensen die dood zijn, zijn kapot, kunnen niet meer gemaakt worden en voelen koud aan. Daarnaast heeft een kind de herhaling nodig en vaak zoeken ze die ook zelf op. Zo liep Jelle om de paar uur eventjes naar zijn zusje, klom bij haar in de box, voelde aan haar en zei dan; ‘koud, ze is dood’, om vervolgens weer uit de box te klimmen en verder te gaan met zijn duplo.
Tineke is inmiddels klaar met het verschonen, laat haar collega even alleen met de kinderen zodat zij buiten de speelfietsjes op kan ruimen. Het is een hele koude dag in november. Als ze weer terug op de lekkere warme groep komt, gaat ze bij Jelle en de andere kinderen in de zandbak zitten. Jelle komt direct naar haar toe, pakt haar hand en kijkt haar verschrikt aan. Hij opent zijn mond en twijfelachtig hoort ze hem zeggen; ‘dood?’. Heel even brengt hij Tineke van haar stuk, dan snapt ze wat er gebeurt. ‘Nee Jelle, ik ben niet dood, voel maar aan mijn hals en gezicht, die zijn warm’. Jelle steekt zijn handje uit, voelt haar hals en krijgt een lach op zijn gezicht; ‘juffie niet dood, niet kapot’.
Hij draait zich om en gaat weer lekker verder met spelen.