Onlangs had ik een ontzettend verdrietige uitvaart van een klein kindje. Het jongetje bleek na de geboorte een ernstige hartafwijking te hebben en na amper 48 uur moesten zijn ouders en zijn broer afscheid van hem nemen. Zoals je je kunt voorstellen, hebben dit soort overlijdens voor iedereen een verschrikkelijke lading. Hier passen geen woorden bij, zoals, ‘hij heeft een mooi leven gehad’ of ‘gelukkig is zijn lijden nu gestopt’. Nee, bij dit soort overlijdens is iedereen verslagen.
Op de dag van de uitvaart sta ik bij de ingang om de gasten welkom te heten. Om mij heen staan meerdere mensen een beetje zenuwachtig, met tranen in hun ogen te wachten tot ze de zaal binnen kunnen gaan. Het is stil, de impact van deze uitvaart is goed voelbaar.
Helaas blijkt dat niet voor iedereen te gelden. Een grote man van middelbare leeftijd komt samen met zijn vrouw binnenlopen, telefoon aan zijn oor, luid pratend over de dingen die hij die dag allemaal nog moet doen. Dat hij bij een uitvaart is, lijkt hem volledig te ontgaan.
Ik doe dit werk al ruim negen jaar, maar heb nog nooit iemand met zo’n arrogante en nonchalante houding bij een uitvaart van dit kaliber binnen zien komen.
Voordat ik überhaupt iets kan zeggen, reageren meerdere mensen op hem en wordt hij op zijn plek gezet door een man naast hem. Snel stopt hij met bellen. Wel gaat hij vervolgens driftig verder typend op zijn telefoon.
Na ongeveer een kwartier gaan de deuren van de zaal open en neemt iedereen plaats.
Een emotioneel afscheid volgt. Er wordt aandachtig geluisterd, behalve door de betreffende man. Hij zit veel om zich heen te kijken en pakt zo nu en dan zijn telefoon erbij om iets te checken. Wat hem steevast een flinke por van zijn vrouw oplevert.
In het slotwoord vertel ik dat er behoefte is aan een informeel samenzijn, dus geen condoleancerij. Expliciet zeg ik dat mensen gewoon mogen vertrekken als ze zo ver zijn en dat als ze de ouders dan nog niet gesproken hebben, dat dat niet erg is, dat ze hen zeker niet hoeven op te zoeken om ze te condoleren of gedag te zeggen.
Helaas is dit bij eerdergenoemde man duidelijk tegen dovenmans oren. Na ongeveer vijf minuten tijdens de nazit, slaat hij zijn glas Jus d’orange achterover, geeft zijn vrouw een teken mee te komen en loopt naar de jonge ouders toe. Gehaast geeft hij ze een hand en loopt mijn richting op, zijn telefoon al in de aanslag. Ineens merkt hij mijn blik op. Blijkbaar is het goed leesbaar wat ik van zijn houding vind. Snel stopt hij zijn telefoon weg en komt naar me toe. Er gebeurt iets geks. Die grote, arrogante man, verandert in een kwetsbare man met tranen in zijn ogen. Hij kijk me aan en mompelt; ‘sorry, maar ik ben hier gewoon niet zo goed in.’ Hij pakt zijn jas en loopt snel naar buiten. Ik heb niet in de gaten dat zijn vrouw inmiddels naast me staat. ‘Wij hebben ons kindje dertig jaar geleden op precies dezelfde manier verloren. Hij heeft er nooit over willen praten, sorry.’ En ook zij pakt haar jas en loopt met tranen in haar ogen haar man achterna.
Ik kijk ze na en realiseer me dat oordelen vanaf de buitenkant te makkelijk is. Je weet nóóit wat er aan de binnenkant bij iemand gebeurt.