‘Het gaat eigenlijk boven verwachting goed met ons’, zegt Rogier als ik aan zijn keukentafel zit voor ons nagesprek. Drie weken geleden heb ik de uitvaart gedaan van zijn vrouw. Ze was pas achtendertig. Hij vertelt hoe Anne, hun dochter van zes, en hij het leven weer proberen op te pakken. Dat er natuurlijk heel veel momenten zijn van groot verdriet, maar dat hij voelt dat ze het gaan redden met zijn tweetjes. Waar hij wel mee worstelt, zijn de nare dromen die Anne regelmatig heeft over de plek waar haar mama nu is. Hij legt uit dat een meisje uit haar klas haar daar bang voor gemaakt heeft. Hij vindt het moeilijk om haar hierin op een goede manier te ondersteunen en vraagt of ik tips heb. Nog voordat ik kan reageren op zijn vraag, horen we de deur opengaan. Een vrolijk meisjesstemmetje schalt door de lange gang, ‘papa, ik ben thuis’. De keukendeur gaat open en daar staat Anne, met achter zich oma die haar van school gehaald heeft. Als ze mij ziet zitten, loopt ze rechtstreeks op me af en begint meteen van alles aan me te vertellen. Eerst over school en dan al snel over haar moeder en de uitvaart. Ik vraag haar hoe het met haar gaat. ‘Goed’, zegt ze, ‘maar met mama niet zo goed, want die is bij de gemene mensen’. ‘Gemene mensen?’, vraag ik haar. En dan vertelt ze me over haar klasgenootje die gezegd heeft dat als je dood bent, dat je dan naar een hele enge plek gaat, waar allemaal gemene mensen zijn die je pijn doen. Ik kijk haar vader aan, ‘mag ik?’, ‘ga je gang’, zegt hij.

‘Anne, waar heb jij je tekenspulletjes liggen?’, vraag ik haar. Anne haar ogen beginnen te glinsteren en snel pakt ze haar potloden en een paar witte papiertjes. Samen gaan we aan haar speeltafeltje zitten. Ik stel haar vragen over die nare plek waar zij denkt dat haar moeder is en vraag haar die plek voor mij te tekenen. Ze begint driftig te kleuren. Vooral de kleuren zwart, bruin en blauw worden gebruikt. Het ziet er inderdaad nogal grillig uit. Als ze klaar is met de tekening, vraag ik hoe dat meisje nou zo zeker weet dat haar moeder daar is, want, leg ik haar uit, ‘eigenlijk weet helemaal niemand hoe het eruit ziet als je dood bent, dat weet je pas als het zover is, iedereen denkt wel van alles, maar niemand weet het zeker’. ‘Dus het kan ook iets anders zijn?’, vraagt Anne mij. ‘Jazeker, het kan van alles zijn of misschien is er wel helemaal niets. Ik weet het ook niet. Maar het mooie is, dat je dat helemaal zelf mag bedenken. Waar zou jij willen dat ze nu is?’ In haar kleine voorhoofdje ontstaat een frons, hier had ze nog niet over nagedacht. Ze buigt zich weer voorover, pakt een nieuw papier en begint weer te tekenen. Nu met vooral vrolijke kleuren. Een grote regenboog, bloemen, bomen en vlinders vullen het blad. Als ze klaar is, kijkt ze me aan en zegt, ‘dan wil ik liever dat mama hiér is.’ Snel tekent ze er nog een poppetje op en schrijft eronder “mama”.

Twee weken na mijn bezoek, heb ik nog even telefonisch contact met Rogier om te horen hoe het nu gaat. De nare dromen zijn zo goed als weg vertelt Rogier. ‘En? Heeft de tekening een mooi plekje gekregen?, vraag ik hem. ‘De tekening legt ze elke avond onder haar kussen, maar nooit voordat ze er een dikke welterusten kus op gedrukt heeft’.