“Sofie, wil je een appel?”. “Nee, een banaan.”
 
Sofie van vier zit met haar papa en mama aan de keukentafel. Na het eten wordt er altijd fruit gegeten. Sofie kiest steevast voor een appel, maar nu niet, nu wil ze een banaan.

 

Als ze klaar zijn met het eten, is het tijd om zich klaar te gaan maken voor het bed ritueel. Maar voordat het zo ver is, lopen ze eerst nog even met zijn drietjes naar de huiskamer.

 
In de hoek van de huiskamer staat een grote aangepaste box. In de box ligt Sofie’s grote zus, Merel.
 
Merel is geboren met een ernstige ziekte. Na jarenlang ziekenhuis in, ziekenhuis uit te zijn geweest, heeft haar kleine lijfje op zesjarige leeftijd eindelijk rust gekregen.
Natuurlijk zijn ze heel verdrietig, maar de wetenschap dat ze nooit meer naar het ziekenhuis hoeft en klaar is met al die vreselijke medicijnen, geeft iedereen rust.
 
Merel ligt er heel vredig bij. Haar lievelingsknuffeltjes staan als een soort beschermengelen om haar heen uitgestald.
Ze heeft een prachtig wit nachtjaponnetje aan en haar zwarte, lange haren liggen als een waaier om haar bleke hoofdje heen.
Sofie laat zich optillen en klimt in de box naast haar. Ze aait haar haren en ineens drukt ze haar lippen vol op die van Merel. “Sofie, wat doe je?”, reageert haar mama, die er een beetje van schrikt. Snel pakt ze Sofie uit de box. Sofie die deze reactie niet helemaal begrijpt, kijkt mama bedenkelijk aan. “Ik ging het appeltje weg doen, maar het lukt niet. Papa moet het doen, die lijkt meer op de prins.”
 
Ogen vullen zich met tranen van ontroering. Mama trekt Sofie nog iets dichter tegen zich aan. Papa slaat zijn armen om hen heen.
Zo staan ze met zijn drietjes vol liefde te kijken naar hun Sneeuwwitje in de box.