Een zeer indringende, onaangename geur komt ons tegemoet als we voor de deur staan.
Ik heb een melding via de gemeente gekregen dat er een mevrouw in haar huis gevonden is.
Hoe lang ze er al ligt, weten ze niet precies. De arts schat ongeveer een week. Er is geen obductie gedaan, maar gezien de hoeveelheid bloed dat er ligt, is de verwachting dat ze een maag- of longbloeding heeft gehad. Er is geen familie in haar leven, alleen een goede vriendin. Zij is degene die, nadat ze geen contact met mevrouw kon krijgen, de politie heeft gebeld.
Met deze informatie lopen we met zijn drieën de woning binnen, twee mensen van het verzorgteam en ik. Eén persoon van het verzorgteam is vandaag voor het eerst mee. Heftige klus op op je eerste dag.
Als we de deur opendoen, zien we haar meteen liggen. Even houden we stil. Natuurlijk zijn we inmiddels een hoop gewend bij dit soort meldingen, maar wat we nu zien, in combinatie met de geur die ons tegemoetkomt, is het ook voor ons flink slikken. We kijken elkaar aan. Alle drie enorm geraakt door wat we zien. Met name hoé we haar zien liggen: helemaal in elkaar gekropen in een foetushouding, in en omringd door haar eigen bloed.
Sterven is op een bepaalde manier altijd een eenzaam proces, maar dit moet wel echt een heel eenzaam en verschrikkelijke manier geweest zijn.
Zonder verder veel te zeggen, trekken we onze beschermende pakken en handschoenen aan. Terwijl we dat doen, wordt de ‘nieuweling’ steeds bleker. De paniek in zijn ogen is onmiskenbaar, tranen prikken achter zijn wimpers. Als ik vraag of het wel gaat, geeft hij met een bibberende stem aan zich dit heel anders voorgesteld te hebben. Dat kan ik me goed voorstellen, het is ook niet echt de meest ideale eerste verzorging om je carrière mee te beginnen.
Zijn collega en ik kijken elkaar aan. Zonder een woord te wisselen, snappen we allebei dat we naast de verantwoordelijkheid voor het lichaam van mevrouw, dezelfde verantwoordelijkheid hebben voor het welbevinden van een nieuwe collega.
‘Trek je pak maar weer uit en wacht maar in de tuin. Wij redden het samen wel.’