Recht op afscheid
‘Ik denk gewoon dat het beter is als we mam niet te veel belasten, dat trekt ze echt niet en dan is ze volgende week helemaal van het padje’, zegt de oudste zus. De jongere zus kijkt haar geïrriteerd aan. ‘Wat een onzin!
‘Ik denk gewoon dat het beter is als we mam niet te veel belasten, dat trekt ze echt niet en dan is ze volgende week helemaal van het padje’, zegt de oudste zus. De jongere zus kijkt haar geïrriteerd aan. ‘Wat een onzin!
‘Kom jij onze Liz brengen’, vraagt Mees als hij mij aan ziet komen.
Hij staat mij, met een stralende lach, in de deuropening op te wachten. Hij is net vier. Zijn zusje is overleden. Complicaties na een operatie en nu komt ze bijna thuis vanuit het mortuarium om thuis opgebaard te worden.
‘Nee, nog niet Mees, maar dat duurt niet lang meer’.
Mijn grootste wens is altijd geweest om een keer aanwezig te mogen zijn bij een obductie van een lichaam. En nu eindelijk is het zover!
Met gierende banden en loeiende sirenes bereiken ze het ziekenhuis. Vliegensvlug wordt ze uit de ambulance gehaald en meegenomen.
Het is 7.00 uur, mijn wekker gaat. Ik doe mijn ogen open en geniet van de rust die er in ons huis is. Iedereen ligt nog diep in dromenland. Ik neem de stilte in mij op en geniet ervan, want ik weet dat dat van korte duur is. Ik stap uit bed, maak de kinderen wakker en in mijn hoofd druk ik op de startknop van een figuurlijke stopwatch.
‘Het gaat eigenlijk boven verwachting goed met ons’, zegt Rogier als ik aan zijn keukentafel zit voor ons nagesprek. Drie weken geleden heb ik de uitvaart gedaan van zijn vrouw. Ze was pas achtendertig. Hij vertelt hoe Anne, hun dochter van zes, en hij het leven weer proberen op te pakken.
Misschien is het je opgevallen, misschien ook niet, maar vorige maand stond er geen column van mij in het Contact. Het ‘ergste’ wat je kan gebeuren
Inherent aan mijn beroep is dat je op elke verjaardag, borrel, of wat dan ook, vragen krijgt over je werk. ‘Is dat niet heel heftig, vind je het naar om altijd omgeven te zijn door verdrietige mensen, vind je zo’n overleden mens niet eng.’
‘En wat gaat er dan allemaal precies gebeuren met mijn lichaam als ik dood ben?’. Ik zit voor de derde keer bij Margreet op de bank. Ze heeft kanker en ervoor gekozen om het leven te beëindigen middels euthanasie.
Niet gesproken, toch gehoord.
‘Ik wil niets zeggen, dat durf ik niet’, antwoordt de twaalfjarige Pim als zijn moeder Annet vraagt of hij ook iets wil zeggen tijdens de uitvaart.
Tineke kijkt de groep rond terwijl ze de jongste van het stel aan het verschonen is. In een hoekje, in de binnenzandbak, ziet ze Jelle zitten samen met nog drie kinderen. Terwijl Jelle elk kindje even aanraakt, hoort ze hem steeds zeggen; ‘niet dood’.
‘Ik las je artikel in de krant over je hond Doedel. Is het mogelijk een afspraak te maken om te praten over mijn uitvaart?’. Joop is een man van vijfenveertig. Hij heeft samen met zijn vrouw drie kinderen en sinds twee jaar de diagnose kanker.
Zoals ik al eens eerder heb geschreven, heeft mijn vader ervoor gekozen om zelf het leven te beëindigen. Hij was zijn hele leven al depressief en het idee dat hij nog minstens dertig jaar zou leven, was voor hem ondragelijk. Dat hij voor de dood koos, was heftig, maar wel begrijpelijk en hadden wij uiteindelijk ook vrede mee. Dat hij het zelf heeft moeten doen daarentegen, in alle eenzaamheid en als een groot geheim, dat is wat pijn deed. Waarom mocht en kon hij er niet voor kiezen het op een humane manier te doen? Dat heb ik echt nooit begrepen.
Maar goed, het was 2001. Het inzicht dat psychisch lijden ook ondragelijk kon zijn, was toen nog niet echt een geaccepteerd gedachtengoed en het was verdomd moeilijk een arts zo ver te krijgen dat deze zou willen meewerken.
Inmiddels zijn we tweeëntwintig jaar verder en was ik in de veronderstelling dat er grote stappen gemaakt waren. En als je Google erop naslaat, kom je er al snel achter dat het wel degelijk mag, als er sprake is van vrijwilligheid, weloverwogenheid, ondraaglijkheid én uitzichtloosheid. En door met name dat laatste punt, uitzichtloosheid, blijft het, tweeëntwintig jaar later, nog steeds een zeer ingewikkeld verhaal. Er zijn maar weinig artsen en psychiaters die dat vast durven te stellen.
De afgelopen periode heb ik in mijn werk te maken gehad met twee mensen, eentje van halverwege de zestig en eentje van eind veertig. Beiden lichamelijk gezonde mensen die al zo lang als ze zich kunnen herinneren te maken hebben met zware depressies of andere psychiatrische problematieken. Twee mensen die verlangen dat het psychisch ongemak stopt. Twee mensen die alle hulpverlening die er is, al langs hebben zien komen. Twee mensen die zich zó naar voelen, dat de dood als een verlichting voelt. Twee mensen die volgens de professionals voldoen aan de criteria; vrijwilligheid, weloverwogenheid, ondraaglijkheid en uitzichtloosheid. Maar toch willen zij hen niet euthanaseren. En is de overstap naar een andere arts voor hen een te langslepend proces.
Deze mensen kunnen er natuurlijk voor kiezen om ergens eenzaam en alleen, net als mijn vader, hun leven te beëindigen en zich waar en hoe dan ook te laten vinden door hun geliefden. Maar dat willen ze niet. Het enige dat ze willen, is sterven in de nabijheid van hun geliefden, op een legale manier, zodat diezelfde geliefden straks niet ineens medeplichtig zijn aan een zelfdoding of ze op een nare manier ergens vinden.
En wat doen deze twee mensen dus? Zij kiezen voor een soort van versterven; stoppen met eten en drinken met de dood als gevolg. En dat is een hele moeilijke beslissing, want iedereen die zich daar een beetje op inleest, weet dat dit bij een gezond lichaam een zeer heftig proces kan zijn. Wat een moed moet je dan hebben!
Maar waarom is het anno 2023 nog steeds zo moeilijk om op een humane manier zelf te mogen bepalen dat het genoeg geweest is, dat het leven zoveel pijn doet, op welke manier dan ook, dat je wil kiezen voor het einde?
Noot: Dit is geen pleidooi voor zelfdoding. De situaties waarover ik schrijf (incl, mijn vader), zijn personen waarvan de psychiaters aangegeven hebben uitbehandeld te zijn en volledig door de belangrijke personen om hen heen gesteund worden in hun keuze.
Mocht jij of iemand in je omgeving gedachten hebben over zelfdoding, neem dan contact op met 113 zelfmoordpreventie.
Indringend kijken de twee mannen mij aan. Eentje draagt een donkere zonnebril. Al kan ik zijn ogen niet zien, de dreiging die ervan uitgaat, is niet minder voelbaar.
Met knikkende knieën staat ze op en kijkt om zich heen. Terwijl de instructeur het tuigje van haar parachute los klikt, gaat haar blik naar boven de lucht in.
‘Ze blijft maar vragen stellen over waar zijn lichaam nu is’, zegt de moeder van Roos aan de telefoon. Roos is zes jaar en heeft drie maanden geleden afscheid moeten nemen van haar vader.
Wel eens het gevoel gehad op de set van Debiteuren/crediteuren* rond te lopen?
Ik wel!
‘Mam, ik wil wél een kuhusss’, roept mijn dochter met drammerige stem als ik de deur uit loop. ‘Nee, bekijk het maar’, roep ik haar toe.
‘Hij is helemaal de kluts kwijt’, hoor ik zijn zusje zeggen aan de andere kant van de telefoon.
‘Wat trek jij eigenlijk aan op mama’s uitvaart?’, vraagt Anja aan haar zus Hester.
Het is twee dagen voor het afscheid.
Een zeer indringende, onaangename geur komt ons tegemoet als we voor de deur staan.
Ik heb een melding via de gemeente gekregen dat er een mevrouw in haar huis gevonden is.
‘Weet jij eigenlijk al hoe je zou willen dat je uitvaart eruitziet als het zover is?’, vraagt ze me terwijl ze een slok van haar thee neemt.
Het is 2.00 uur ’s nachts als ze wakker schrikt en voelt dat ze in haar broek heeft geplast. Direct daarna krijgt ze een verschrikkelijke kramp in haar buik en raakt ze volledig in paniek. Ze heeft niet in haar broek geplast, haar vliezen zijn gebroken en dat is foute boel bij 26 weken zwangerschap.
Terwijl ze het bed waarop haar man ligt weg ziet rijden de lange, hard verlichte gang door, op weg naar de operatiekamer, blijven zijn woorden door haar hoofd galmen: ‘Nee, dat wil ik niet.’
Het is zaterdag, einde van de middag en ik kom net terug van een uitvaart.
Ik open mijn computer, want ik moet mijn column voor deze maand nog schrijven.
Normaal gesproken heb ik meer dan genoeg stof om over te schrijven en type ik in één zucht een nieuwe column.
Maar dit keer niet.
“Als ik daar boven ben, geef ik je een teken”, zei hij. “Wel graag een helder teken, zodat ik zeker weet dat jij het bent en het geen toeval is. Dus niet in de vorm van een vlinder of zo. Gooi maar een kokosnoot voor mijn voeten neer.”
Ik kom de kleine woning binnen. Serge ligt op een bed midden in de huiskamer. Naast hem ligt een tekkel dicht tegen hem aangekropen.
Het hondje geeft geen kik als ik naar Serge toe loop om me voor te stellen en hem een hand te geven.
“Ik wist het, ik wist het!”, schreeuwt ze tegen haar man Dirk.
Kokend van woede loopt ze het huis uit. Pakt haar fiets uit de schuur en fietst weg. Doelloos fietst ze rond. Woedend is ze.
“We hebben je telefoonnummer van onze huisarts gekregen”. Even blijft het stil aan de andere kant van de telefoon. Dan: “mijn vrouw is uitbehandeld. We hebben drie kinderen en we hebben geen idee hoe we het moeten aanpakken. Kun je ons helpen?”
Het voelt vreemd als hij naar binnen loopt. Al dertig jaar is hij niet meer in dit huis geweest. Hij loopt door de gang.